-
1 opposition
n. tegenstand; tegenstelling; oppositie[ oppəzisjn]1 oppositie ⇒ het tegen(over)stellen/opponeren2 oppositie ⇒ verzet, tegenkanting♦voorbeelden:1 〈 astrologie, sterrenkunde〉 in opposition • in oppositie/tegen(over)stand (met de zon) 〈 in tegenstelling tot in conjunctie〉in opposition to • tegen(over), verschillend van, in strijd metII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord voornamelijk enkelvoud; vaak Opposition; the〉1 oppositie(groep/partij)♦voorbeelden: -
2 meet with strong opposition
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский